Deze website gebruikt cookies

Deze website gebruikt zoals de meeste website cookies om uw bezoek zo aangenaam mogelijk te maken. Wij respecteren hierbij uw privacy maximaal. Indien u verder gaat naar de website staat u de plaatsing van cookies toe. Meer info over ons cookiebeleid - klik hier. -

Van mijn 18de tot mijn 24ste - Jan Frans Pieters

Aansluitend op mijn persoonlijke oorlogsperikelen, mag ook even melding gemaakt van de pijnlijke belevenissen waarmee mijn bejaarde ouders werden geconfronteerd tijdens WOII.
Ik durf het zelfs zo te stellen dat ze onder hun beidjes hun oorlogskelk tot op de bodem hebben geledigd. 
Een kijkje in die smartvolle jaren laat ik zonder eigen commentaar over aan het oordeel van de lezer.

Net alsof voor mij de maat van mijn oorlogsleed nog niet volledig leek gevuld, kreeg ik op 12/2/1945 een oproep tot legerdienst. Ik zou worden aangeworven om in dienst te treden bij het Engels leger.
Een snelcursus politieopleiding, gevolgd door examen, waarin ik als primus slaagde, bezorgde mij vanwege de officierinstructeur een uitzonderlijke vermelding voor mijn behaald resultaat.

6 september 1944 was bevrijdingsdag voor Tervant. Met ontroering en een nooit gezien enthousiasme werden de eerste bevrijders verwelkomd.  Dra zou onze vreugde evenwel worden getemperd, want amper een paar dagen later werd door Duitse artillerie onze bevrijdingsroes stuk geschoten.
Vrijwel iedereen zocht een veilige schuilplaats op of ontvluchtte het dorp. Terwijl mijn vader, mijn oudste zus en ikzelf overnachtten in onze kelder, was er 's nachts een obus terecht gekomen in onze tuin. We vonden het dan ook veiliger vanaf dan te gaan schuilen onder de kerk, een vijftigtal meters van bij ons. Mijn moeder en zussen hadden al een paar dagen eerder een veiliger onderkomen
gezocht bij familie in Paal.
De avond van 14 september kwam een Duitse bommenwerper overvliegen, werd geraakt door Engels afweergeschut en dropte een zware bom, die insloeg vlak in onze woonkamer en de ganse woonst met de grond gelijk veegde.

Begin 1943 kreeg ik een oproepingsbevel (zie bijlage 1) voor verplichte tewerkstelling in Duitsland.
Ik diende mij aan te melden bij de “Werbestelle” in Hasselt.  Ik fietste er naartoe, maar meldde me niet aan het loket, omdat een paar collega's, oud-medestudenten van mij, vlak voor mijn neus, Berlijn-Spandau, als werkbestemming kregen.
Ik ben dan maar huiswaarts gekeerd en bleef gewoon voor de klas.
Na herhaalde oproepen en evenveel weigeringen, werd mijn toestand steeds hachelijker.

Augustus 1940
Eindelijk wat heuglijk nieuws. Dagenlang was er sprake dat we “entlassen” zouden worden. Iedereen sprak over onze nakende vrijlating op die of die bepaalde datum, maar telkens waren het loze berichten.
Elke dag opnieuw werden andere kwakkels losgelaten, maar er gebeurde niets. Toen niemand er nog in geloofde en in zijn lot berustte, werden we tegen elke verwachting in gewekt in de vroege uurtjes van 10 augustus.  We mochten ons klaar maken voor de afreis naar onze heimat.
Na een voettocht naar het station van Krems, startte daar onze terugtocht westwaarts, maar nu in goederenwagons met wijd openstaande deuren.

Om zich werkelijk een idee te kunnen vormen over het kampleven, moet men het echt wel hebben ervaren. Totaal gebrek aan hygiëne en sanitair comfort tartte elke verbeelding.
Zich eens kunnen wassen met zeep was er in vele weken niet meer bij. Zich scheren bij gebrek aan scheergerief al evenmin. Van ondergoed en kleren wisselen was geen sprake, trouwens sliepen we
gedurende weken met al onze bovenkleren aan.
Koppel dit alles aan de nooit aflatende luizenplaag met de daarbij horende slaaploze nachten en de knaging van een niet te verzadigen hongergevoel. Deze belevenissen, samen met een prangend heimwee naar onze verre thuis, waarvan niemand van ons tot dan toe enig teken van leven had vernomen, schiepen bij de meesten onder ons een sfeer van gelatenheid, bij anderen een gevoel van opstandigheid, bij enkelen zelfs wanhoop.

In de diepte ver voor ons stroomde de zo romantisch bezongen Donau, die in onze ogen niet die mooie blauwe, maar eerder een grauwe Donau geleek.
Sinds de kamppoort achter ons werd dicht gedraaid, was elk contact met de buitenwereld uitgesloten. Daarvoor zorgde een dubbele rij 3-meters hoge afsluiting van horizontaal en verticaal ineengevlochten prikkeldraden. Achter dat stalen net waanden wij ons als gevangen vogels, beroofd van hun vrijheid en opgesloten in de beperkte ruimte van een kooi.

Metershoge geschutstorens rondom de omheining en bemand door zwaar bewapende schildwachten, hielden alles onder schot, zodat pogen te ontsnappen gelijk stond met zelfmoord. Poolse, Franse en Belgische soldaten waren onze lotgenoten, maar enig contact met hen was uitgesloten. Weinig kennissen hebben we er ontmoet.
Vijf Palenaren vormden er een familieonderonsje, namelijk 3 broers Vanzeir, neven van mijn broer Leon en mezelf.

Laatste meidagen 1940.
Ons verblijf in Trier was van korte duur, want amper twee dagen nadat we in dat kamp werden binnengedreven, draaide de kamppoort opnieuw voor ons open voor alweer een voettocht met bestemming het station van Trier.  In klaarstaande goederenwagons zouden we voor meer dan 50 uren op transport worden gezet, richting oostwaarts.
Zonder enig voedsel noch drank, zouden we hier starten voor een lange, bange tocht.
Bij het dichtklappen en vergrendelen van de logge schuifdeuren werd het even stil.
Akelig stil.
Een paar smalle verluchtingsraampjes, met schuin naar buiten en naar beneden gerichte lamellen, zouden amper voor wat frisse lucht zorgen en waren mede oorzaak van haast volledige duisternis tijdens het ganse verloop van onze tocht.

In de eerste aflevering vertelde Frans hoe hij bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog als student aan de normaalschool in Mechelen-aan-de-Maas op de vlucht sloeg naar huis toe.  In Tervant aangekomen bleek zijn familie eveneens op de vlucht.  Frans zocht en vond hen in Zelem en vluchtte met hen verder richting Franse grens.  Gezien zijn leeftijd moest Frans en zijn broer Leon echter het Belgische leger vervoegen ...

Frans Pieters is voor de oudere generatie Palenaars een begrip.  Frans was gehuwd met Reine Vandenhove,  zus van de juwelier (“Frans de horlogemaker”) in de Heldenlaan. Hij werd onderwijzer, eerst in de jongensschool van Paal, Bolderberg en later in Tervant,  waar hij opgegroeid was in het talrijke gezin van Hendrik Pieters en Maria Reynders.  Hendrik was zelf ook onderwijzer in Tervant, maar daarnaast fotograaf en nog zoveel meer.
In juni 2008 vertrouwde Frans zijn herinneringen aan de moeilijke oorlogsjaren toe aan het ‘verduldige papier’.  Dochter An gaf ons toestemming voor publicatie.
Frans werd geboren in 1921, was dus goed voor 17 levensjaren toen in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak.  Hij studeerde toen, samen met nog enkele jonge Palenaars, oa. Louis Peeters, voor onderwijzer aan de normaalschool in Mechelen-aan-de-Maas.  Deze laatste kent u beter als Ludo Laagland,  van zijn hand publiceerden we eerder al ‘De Vlucht’,  memoires van bij de bevrijding.

De memoires van Frans Pieters overlopen een periode van ongeveer 6 jaar:  van zijn vlucht voor de aanstormende Duitsers, over zijn krijgsgevangenschap, zijn verplichte tewerkstelling in de mijn, tot zijn eigen legerdienst in 1945.
Nu we zelf ooggetuige zijn van een nieuwe oorlog in Europa, leert dit verslag ons hoe kostbaar de vrede wel is en hoeveel ellende en onrecht een oorlog met zich meebrengt.  Waren we dit vergeten ?