Het smeekschrift van de Buiting werd op bevel van de vicaris-generaal van het Prinsbisdom Luik opgehangen aan de kerk van Beringen. Het werd tevens overgemaakt aan de deken van het district, pastoor Exelmans uit Neerpelt en aan de plaatsvervanger van de Heer van de streek. Het betrof een zekere Markies de Châtelet de Trichateau, die vervangen was door de Heer Maillard de la Malmaison uit Oostham. Ten slotte ging een afschrift van het smeekschrift naar de Pastoor van Beringen en naar de Magistraat.
Adriaan Driessens was sinds 1697 pastoor in Beringen en hij zou pastoor blijven tot 1721. Driessens was, misschien door de omstandigheden gedwongen, een taaie tegenstander van de verzuchtingen van het volk van de Buiting. Zoals dat dikwijls het geval is draaide het ook hier grotendeels om geld. In die tijd bestonden de inkomsten van de Pastoor nog altijd uit een deel der tienden van de oogst of de veldvruchten. Als Driessens zou akkoord gaan met de oprichting van een nieuwe parochie voor de Buiting, zou hij van vandaag op morgen meer dan de helft van zijn inkomsten verliezen.
Bovendien was het slechte tijd, crisis zouden we nu zeggen. Ook hier woedde een tijd lang immers de Spaanse successieoorlog . Onze streek viel ten prooi aan plunderingen en opeisingen allerhande van de doortrekkende legers, zodat er niet veel overschoot voor Pastoor Driessens. In plaats van zijn tiendenregister te kunnen invullen om zijn inkomsten te berekenen, had hij zijn handen vol om de krijgsverrichtingen te noteren.
In zo’n akelig tijdsgewricht wilden die van de Buiting zich tot overmaat van ramp nog losscheuren van de parochie Beringen. Stel je voor!
Driessens weerlegde dan ook niet alleen alle argumenten van de Buiting verwoord in het smeekschrift, hij stelde bovendien dat de inwoners van de Buiting, die zich bereid verklaard hadden om de wedde van hun pastoor zelf te betalen, de wedde van de beneficiant zouden vermeerderen. In dat geval zou hij als Pastoor van Beringen toelating geven om in geval van nood of ontij de sacramenten in Paal te laten toedienen.
Driessens stond niet alleen met dit standpunt. Heel Beringen ondersteunde hem. De Magistraat deed er nog een schep bovenop en antwoordde op zijn beurt aan de Vicaris-Generaal in Luik dat sedert onheuglijke tijden de Buiting tot de parochie Beringen behoord had. Alhoewel de stad Beringen sedert vierhonderd jaar al omwald was, er nog nooit klachten geweest waren over moeilijkheden bij het in- of uitgaan, bij nachtelijk aankloppen of anderszins. Ten slotte betoogde hij dat vanuit financieel oogpunt een afscheiding van de Buiting van de parochie Beringen effenaf onmogelijk was. De uiterste toegeving waartoe hij bereid was in dit dispuut tussen het volk van Beringen en dat van de Buiting was een van de twee kapelaans van Beringen op de Buiting te laten overnachten. Overdag echter moest ook deze kapelaan zijn taak in de stadsparochie terug opnemen.
Stilaan naderen we een uitzichtloze situatie, met kenmerken van een soort loopgravenoorlog, opgekropte woede aan de ene kant en een koppig vasthouden aan verworven voorrechten aan de andere kant. Het doet me soms wat denken aan een andere ontvoogdingsstrijd die ook veel tijd, moeite en tranen heeft gekost…
André Luyten (wordt vervolgd)