3-1-41 't Wintert !
Sedert acht dagen voor Kerstmis is het buiten niet om uit te houden. De lucht is donkergrijs en de grauwe wolken beletten het lieve zonnetje, dat zoo gaarne even zou komen kijken hoe het met het weder gaat. Mijnheer de wind schijnt goed zijn goesting te doen. Hij huilt en tiert door de schouw en vindt het plezierig de takken der boomen af te rukken. Buiten is het nu een leven van de belang. De kinderen schaatsen den ganschen dag door. Er schijnt geen einde aan te komen. Honderd maal per dag staan ze op met een bezeerde knie en een pijnlijken arm. Maar daar geven ze niet om. Het plezierig schaatsen is dat ongelukje wel waard.
Op de bloemen en de naakte boomen ligt de rijm wel een vinger dik.
De lieve vogeltjes hebben met zulk een winterweer ook niet veel pret. Ineengedoken van kou en honger, zitten ze in hun nestje en wachten gelaten hun lot. Soms, wanneer ze den moed nog hebben om uit te vliegen, zetten ze zich in troepjes voor de huisdeur of vensters. Hun eentonig liedje klinkt dan zoo weemoedig over het stille land. Het schijnt een smeekbede te zijn voor een kruimeltje brood. Ja, 't is erg voor die lieve, kleine diertjes.
Op het veld gaat het ook maar zoo ... zoo ! .... Het jonge koren lijdt geweldig met dat vriesweder en een laagje sneeuw doet er goed aan.
De weg naar school is nu wel eens zoo kort als in den zomer. Het gaat "gracht in, gracht uit". Altijd maar baantje glijden totdat de stukken van de klompen vliegen. Jaja, 't is plezierig voor de kleintjes.
Doch arme werklieden ! ... Van 's morgens vier uur zijn ze reeds op weg naar hun werk. Schoon of slecht weder, ze zien er niet naar om.
En de krijgsgevangenen ! .. Wat moeten ze wel lijden met die koude ! .... Zij hebben zoo min eten en dan nog zo schamele kleederen. Bidden we den goeden God, opdat Hij ze spoedig naar hun haardstede terugzende.
We doen gaarne aan winterpret, maar we zullen ook meehelpen aan winterhulp, want vele menschen hebben tekort aan textiel en eetwaren! ...
27-1-41 Onze krijgsgevangenen
Sedert einde Mei zijn we nu reeds gescheiden van onze duurbare familieleden. Bijna acht maanden zitten ze gevangen in het Duitsche rijk.
Ja, we herinneren ons nog goed hoe we het eerste nieuws vernamen. 't Was een kaart, met een telegram. Maar ... 't was tweeërlei nieuws. We treurden omdat diegenen, die ons zoo duurbaar waren, zoover van ons gescheiden bleven en toch waren we eenigszins blij omdat ze nog leefden.
En dan ... een brief van hen ! ... Hoe verheugd waren we toen, maar angstig lazen we die eenige woorden en vol droefheid hebben we naar die onvate en bibberende hand, die het geschreven had. We hadden nu wel nieuws maar ... ach ... zo weinig.
Gauw stuurden we een pakje op, waaren we net gewasschen ondergoed borgen. Hoe zouden de jongens er niet verlangen om eens een proper hemd aan te trekken. Ja ... 't zou hen goed doen !
En zie ... na eenige maanden kwamen er welbekenden terug van Duitschland. Steeds meer en meer keerden weer.
Onze hoop herleefde opnieuw. Steeds kwamen ere auto's met soldaten aan. Vele moeders stonden dagelijks aan de steenwegen en bekeken aandachtig de auto's die voorbij snorden. Doch ... met een donkeren blik in de oogen zagen ze den avond en den morgen en den morgen en avond naderen. En hun zonen kwamen niet ! ...
Doch zie ... op een onverwacht oogenblik komt ook het bemind familielid naar huis. Is me dat een blij wederzien ! Na elkander omhelsd te hebben, bekijken moeder en zoon elkaar een poos. De vrouw bemerkt weldra hoe haar kind bleek en mager is geworden, doch ze troost zich met de woorden: "Hij is nu toch thuis, ik zal hem wel weer op de baan helpen."
Nadat de jongen zich goed heeft uitgerust vertelt hij van het leven ginder ver, in het land van ballingschap. Hoe ze soms kou en honger hebben geleden en hoe er zich ook dikwijls droevige ongevallen voordeden. Dan bekijkt moeder even sprakeloos het nog bleeke gelaat van haar geliefd kind en denkt bij zich zelven: "O ! ... had ik u maar kunnen helpen, ik zou op mijn knieën tot bij u gekropen zijn !"
Ja, moeder bemint zoo haar kinderen ! We hopen dat spoedig al onze krijgsgevangenen zullen wederkeeren.
We zullen daarom dikwijls bidden en God smeeken:
Van oorlog, verlos ons Heer !
schoolsoep tijdens de Eerste Wereldoorlog, goed twinig jaar later zou het weer zover zijn:

3-2-41 Winterhulp
Winterhulp is een goed werk en bijzonder nu het zoo groot noodig is. Aan 't hoofd staan meestal de geestelijkheid, die flink geholpen wordt door de leeken. Die brave zielen hebben beantwoord aan den oproep van Z.H. Paus Pius XII en doen nu van hart mee aan het leekenapostolaat.
In onze parochie wordt dagelijks soep uitgedeeld. Het bereiden ervan geschiedt in het St. Paulushuis, waar twee edelmoedige vrouwen, met veel zorg, de smakelijke soep bereiden. Ze worden van harte bijgestaan door eenige B.J.B meisjes, die zich bezighouden met aardappelen schillen, groenten kuischen enz.
En dan zijn er ook nog eenige, ijverige, behulpzame mannen, die ... van voor dag en dauw, reeds druk bezig zijn met de lekkere soep na te zien.
Hoe ze er uit ziet ? ... Ze is smakelijk ! U moet dan maar niet denken, dat men in den ketel, alle dagen dezelfde soep vindt. Neen, hoor !
Ze is afwisselen, bevat voldoende vitaminen en is dus een ware weldaad.
De uitdeeling der soep geschiedt onder toezicht van E.H. Pastoor, die graag de lekkerbekjes ervan ziet smullen. Ja, ja, we mogen rechtuit zeggen dat de soep goed smaakt.
En kleedsel ? ... Wel ... alle weken worden er kleederen uitgedeeld onder de armen. Dit geschiedt op de pastorij, want 4.H. Pastoor is zoo goedhartig dat hij het zelf wil doen. We moeten onze goeden herder dan ook van harte bedanken. Ook de edelmoedige gevers mogen we niet vergeten.
We zullen altijd blijven leven als navolgers van Christus. De H. Martinus gaf zijn kleed om een arme te kleeden. Waarom zouden wij het niet kunnen ? In de armen zien we immers Jezus zelf. Trachten wij altijd van het onze mede te deelen.

