|
Alfons Engelen, 14 jaar |
Eduard Enkels, 15 jaar |
Emile Huybrichs, 17 jaar |
Jozef Tielens, 16 jaar |
De meeste Looienaars die de ontploffing overleefd hadden, dachten spontaan aan een luchtaanval op Tessenderlo. Maar toen zij een enorme paddestoelwolk boven het fabrieksterrein zagen omhoog rijzen, realiseerden de meesten zich dat de ontploffing zich op PCT had voorgedaan.
Na de ramp bleek dat het epicentrum van de explosie zich in de stockagehal van het ammoniumnitraat bevond. Ammoniumnitraat was een zout dat onder meer voor de productie van kunstmeststoffen gebruikt werd. Op het moment van de ontploffing lag er minstens 150 ton van dit NH4NO3 opgeslagen in het bedrijf. Op de plaats waar de halfopen hal had gestaan, vormde zich een krater van circa 70 meter doorsnede en 23 meter diep. Onmiddellijk na de ontploffing vulde het enorme gat zich met rimpelloos grondwater, dat door de kracht van de explosie naar omhoog geborreld was. Boven de krater ontwikkelde zich een oranjekleurige rookpluim van wel 500 meter hoog, die nog tientallen kilometers verderop waar te nemen was. De typische oranje kleur van de rook werd veroorzaakt door het in oorsprong roodbruine distikstofoxide (N2O), een gas dat onder meer vrijkomt bij de ontbinding van ammoniumnitraat. De knal was zo luid, dat ze tot in Antwerpen en Brussel hoorbaar was. Bovendien voelde men de aarde trillen tot in Nederlands-Limburg.
In enkele seconden tijd was het fabrieksterrein omgetoverd in een kale plek die bezaaid lag met verwrongen staal en omvergeblazen betonnen muren. De acietdampen die na de ontploffing vrijkwamen hulden heel het terrein in een dichte gele mist. Stalen poutrels van meer dan drie ton, afkomstig uit het dakgebinte van de fabriekshallen, werden over een afstand van enkele honderden meters weggeslingerd en kwamen buiten het bedrijfsterrein neer. Enkel de enorme fabrieksschouwen stonden nog overeind. Overal op het terrein lagen gewonde arbeiders op de grond en probeerden overlevenden hun collega’s en familieleden met blote handen vanonder het puin te halen. Veel arbeiders hadden zware verwondingen opgelopen. August Witters bijvoorbeeld, die op het ogenblik van de explosie een boterham aan het eten was, raakte door de kracht van de ontploffing gekneld tussen een muur en de hete kachel die de eetzaal verwarmde. Witters was zo hard verbrand dat hij beide benen verloor. Ook de bedienden van PCT, die op het moment van de explosie in hun kantoor aan het werk waren, waren niet veilig voor de explosie. Louis Mangelschots verloor door de luchtverplaatsing het bewustzijn. Toen hij bijkwam, zat de bediende met zijn achterste in een afvalemmer gekneld. Mangelschots kwam er van af met een snijwonde aan het hoofd.
Op het moment van de explosie waren er 600 werknemers op de fabriek aanwezig. 97 onder hen waren op slag dood of bezweken in de volgende dagen of weken aan hun verwondingen. Het grootste deel van de dodelijke slachtoffers viel in de fosfaatafdeling, waar vooral jonge vrouwen en meisjes tewerkgesteld waren. Van de 21 arbeiders die op het moment van de explosie in de omgeving van de ammoniumnitraatberg aan het werk waren, heeft men geen stoffelijke resten meer kunnen terugvinden.
Door de krachtige noordwestenwind, ongeveer acht km. per uur, verspreidde de enorme luchtdruk zich razendsnel in de richting van het dorpscentrum. Binnen een straal van 500 meter werden alle huizen van de kaart geveegd. Ook in de rest van het centrum was de schade enorm. In totaal werden 93 woningen volledig vernield, terwijl 767 andere gebouwen zwaar beschadigd werden. Karel Swerts, die op het ogenblik van de explosie het dak van hotel ‘De Roos’ op de Markt aan het bedekken was, werd door de luchtverplaatsing opgetild. Swerts kwam ongedeed neer op het marktplein, vlak voor het hotel waar hij aan het werk was. De man zou er zijn bijnaam ‘Charel de Wonderbare’ aan overhouden.
De totale schade voor Tessenderlo – zonder inbegrip van de schade op PCT – werd op 90 774 830 frank geraamd. Eén van de gebouwen die enigszins gespaard bleef, was de Sint-Martinuskerk. Enkel de kerkklok stopte met tikken. De gulden wijzers bleven dagenlang stilstaan op 11.27 uur, het exacte tijdstip waarop de ramp zich had voorgedaan.
Veel dorpelingen waren zo in shock dat zij, ondanks hun zware verwondingen, doelloos door de straten rondzwierven. Schrijnwerker Frans Smolders liep met een open nek rond in de Weggevoerdenstraat. Looienaar Vital Simons was zo verdwaasd, dat hij met een dubbele schedelbreuk tot in Westerlo fietste.
Ook in het centrum lagen de lijken en gewonden op straat. Het gros van de slachtoffers viel – de doden op PCT buiten beschouwing gelaten – in de vakschool van de Broeders van Liefde, op ongeveer 200 meter van het epicentrum. Op een schoolbevolking van 222 man, kwamen 39 leerlingen, twee Broeders en twee lekenleraars om het leven. De meeste dodelijke slachtoffers vielen toen een aantal klaslokalen op de tweede verdieping instortte en het puin terechtkwam op het klaslokaal van het eerste jaar houtbewerking op de benedenverdieping. De leraar en elf van de achttien leerlingen werden dood vanonder het puin gehaald. Bovendien liepen 177 leerlingen van de vakschool verwondingen op, waarvan er 43 erg aan toe waren: ‘Bij de leerlingen is het al niet minder erg: been af, armen en sleutelbeen gebroken, schedelbreuken, oog uit, voet af, hand verpletterd, ribben gebroken, diepe vleeschwonden, stuk van neus of oor af.’
Net zoals in de vakschool speelden er zich ook in de aanpalende lagere en middelbare school vreselijke taferelen af. Broeder Flavius (Henri Verburgh, °1898), leraar in de middelbare school, beschreef het als volgt: “Ik stond tegen de muur aan de eerste bank, aan’t waschbakje. Alle aandacht was gericht op ’t bord. Ineens een geweldige luchtverplaatsing die mij op den grond sloeg… gekneusd en gewond en bebloed. … Ik kroop recht en wou naar buiten kruipen … ’t was pikdonker… alleen ’t gekerm en ’t geroep van de jongens duidde mij den weg aan…”. Veel leerlingen vreesden nog een tweede ontploffing en zochten meteen dekking onder hun lessenaar. Anderen verlieten zo snel mogelijk het klaslokaal door uit de kapotte schoolramen te springen, waarna ze onmiddellijk naar huis liepen. Overal in de lokalen lagen dode en gewonde leerlingen, vaak bedolven onder het puin. Victor Van Assche uit Hulst, een jongen van 16 jaar, bevond zich op het moment van de explosie op de speelplaats: “Hij ging juist naar buiten op de speelplaats als de ontploffing gebeurde en werd gepakt door een stuk ijzer… De engel lag daar met gekloven schedel, de hersens ernaast.” In totaal kwamen er zes leerlingen van de middelbare en lagere school om het leven.
Ook in het Sint-Jozefsgesticht, dat in de schaduw lag van de fabriek, was de schade enorm. De splinternieuwe kliniek en het sanatorium waren bijna volledig met de grond gelijkgemaakt. Als bij wonder kwamen er ‘maar’ drie bejaarden in de ontploffing om.
In totaal kostte de ramp het leven aan 190 burgers. Het grootste deel van de slachtoffers was op slag dood, anderen stierven in het hospitaal aan de gevolgen van hun verwondingen of leefden nog enkele dagen onder het puin, waar ze omkwamen omdat zij niet tijdig gered konden worden. In het dodencijfer is ook Armand Ceunen uit Hulst meegerekend, een baby van amper zes uur oud die na de explosie stierf aan de gevolgen van de plotse luchtdrukstijging. Een negenhonderdtal andere mensen raakten licht- of zwaargewond. Meer dan honderd burgers waren voor het leven verminkt: velen verloren een ledemaat of het zicht uit één of beide ogen.
Hoofdstuk uit “Tessenderlo bezet en bevrijd” van Dimitri Roden




